Ziek, maar niet septisch ziek
Dit verhaal kwam in de shortlist van Editio 2022
Ziek, maar niet septisch ziek
Je ligt in ons grote bed. Jouw duim zit niet in je mond. Je houdt je konijn niet in je hand. Ik lig naast je en leg mijn hand op je borst. Je beweegt je nauwelijks. Zo klein nog. Dit is de vierde dag met koorts. Terwijl ik naar je kijk trekt een band om mijn borst zich elke minuut strakker.
Nog een uur tot we bij de huisarts terecht kunnen. Vier dagen geleden keek je naar Bumba. Je stond op uit je kinderfauteuil en wankelde met knalrode wangen naar mij toe. Dit is mis, dacht ik. Met jouw loeihete lijfje tegen mij aan, bevestigde de thermometer wat ik vreesde: 410C. Op je aankleedkussen gooide je het kleine beetje wat je had gegeten eruit. We belden naar de huisartsenpost. We hoefden niet te komen, dit was gewoon griep. Gisteren zijn we alsnog bij de huisarts geweest. Nadat jouw temperatuur mooi was gedaald in de ochtend, knalde deze in de middag weer naar de 400C. Ook hier heb ik me weg laten sturen, gewoon griep.
Straks laat ik me niet wegsturen. Ik ga desnoods enorme stennis schoppen, wegsturen laat ik me niet.
Ik stop jouw rillende lijfje in een inmiddels iets te kleine slaapzak die past in jouw autostoel en zet jou in de auto. De vier minuten naar de huisarts duren me te lang. Mijn hart bonst in mijn keel. Zal ze me nu serieus nemen?
De paar minuten in de wachtkamer met jouw slappe lijf op schoot duren eeuwig.
‘Mevrouw Hendrikx?’
Gelukkig, we mogen naar binnen. De huisarts kijkt jou na, je oren, je buik en je longen. Ik sta erbij en voel me machteloos. Jij reageert nauwelijks op het gefrunnik aan je lijf.
Daarna kijkt ze mij aan. ‘U maakt zich zorgen hè?’
‘Nogal!’ Ik heb mijn stem niet onder controle. ‘U gaat nu iets doen of we gaan samen een kistje timmeren!’
Onbewogen pakt ze de telefoon op. ‘Ik zal u aanmelden bij de eerste hulp van het WKZ.’
Ik knik.
Wanneer jij weer in je autostoeltje zit, leun ik met mijn voorhoofd tegen de auto. Met trillende handen zoek ik mijn telefoon.
‘Met mij, we gaan nu naar de eerste hulp van het WKZ. De huisarts heeft verder niets gezegd.’
‘Goed dat ze jullie heeft doorgestuurd. Ik kom nu ook die kant op, tot zo.’
Ik neem plaats achter het stuur. Ik kijk in de achteruitkijkspiegel en zie dat je je hoofdje weer hebt laten zakken. ‘We gaan naar het ziekenhuis,’ fluister ik. ‘Papa komt ook zo.’ Ik start de auto en probeer mijn aandacht bij de weg te houden.
Ik loop met jou in je warme deken tegen me aangeklemd de eerste hulp op. Papa staat me al op te wachten. We pakken elkaar stevig vast en melden ons bij de balie. Een mannelijke verpleegkundige met een onooglijke snor en een vriendelijk gezicht die schuin achter de baliemedewerker zit, neemt ons bezorgd op.
‘Ik neem ze gelijk mee Lida,’ zegt hij. De dame heeft nog net onze gegevens kunnen noteren. Hij wenkt ons naar een kamertje aan de zijkant van de balie.
Ik vertel beknopt dat je al vier dagen koorts hebt en al zeven uur niet hebt geplast.
‘Ze hebben ze wel voor minder ingestuurd,’ mompelt hij in zijn snor. ‘Ik ga een kamer voor jullie in orde maken en de kinderarts waarschuwen.’
Een fris kamertje met een blauwe walvis op de muur geschilderd wordt ons decor voor de komende uren. De assistent van de kindergeneeskunde komt binnen. Het is een timide jonge vrouw. Ze noteert keurig het hele verhaal volgens de gangbare regelen der kunst. Ik kan het niet laten met wat medische termen te strooien in de hoop dat de ernst van de situatie wat beter doordringt. Ik wou dat er een directe collega in dit ziekenhuis zou zijn, iemand die een arm u me heen slaat en kordaat voor me aan de slag gaat. Zo iemand ken ik hier helaas niet.
‘Ik ga even overleggen met de kinderarts, ik ben zo terug.’
Met tien minuten komen ze binnen, de arts-assistent en de kinderarts. De kinderarts is een lange man met donker haar en bruine ogen. In zijn kielzog komt een verpleegkundige met lichtblond haar in een paardenstaart zo strak dat ze een face-lift lijkt te hebben.
Weer vertel ik het verhaal. Jij ligt in jouw warme deken op een oranje brancard. Hij gaat niet zitten en kijkt op jou neer.
‘Wat is zijn temperatuur?’
De verpleegkundige komt in actie en stopt een oorthermometer in jouw oor. ’39,60C’
‘Hij moet uit die warme dekens, geef hem een paracetamol en vraag lab aan.’ Nu kijkt hij mij weer aan. ‘Hij is wel ziek, maar niet septisch ziek.’
Zou hij tegen niet-doktermoeders ook zo praten, vraag ik me af. Ik ga ervanuit dat de meeste ouders niet weten wat septisch ziek is. Ik heb geen idee wat ik hierop moet zeggen. Wanneer ze weg zijn, leg ik aan papa uit dat de arts niet denkt aan een bloedvergiftiging en wat er gaat gebeuren.
De verpleegkundige is snel terug met een paracetamol en de benodigde materialen om bloed te prikken. Je huilt zachtjes, terwijl ze de paracetamol tussen je billen schuift en het naaldje in jouw hand zet. Ik zit bij jouw hoofd en sla mijn arm om je heen.
Nu begint het wachten. Het lange wachten.
Ik heb geen idee meer van de tijd. We zijn murw van de zorgen en het wachten. Opeens komt de kinderarts terug met een andere verpleegkundige en dezelfde arts-assistent. ‘Het CRP is 183, we gaan naar de high care!’ Een CRP van 183 is een hoge ontstekingswaarde, heel hoog.
‘Deze waarde kan passen bij een hersenvliesontsteking of een sepsis. We gaan nu naar de high care. Daar zijn de spullen om een ruggenprik te kunnen doen.’ De kinderarts kijkt ons aan.
Papa en ik knikken als twee brave schoolkinderen. We kijken elkaar aan en zien de angst in elkaars ogen. Er is geen tijd voor deze angst. Met het hart in mijn keel pak ik onze spullen bij elkaar en leg die op de brancard. Met jou stevig in mijn armen lopen we vlug naar de high care, een schaars verlichte kamer op de SEH met meer faciliteiten.
‘We willen hem eerst katheteriseren.’ De kinderarts rommelt in een lade op zoek naar een kindermaatkatheter. Die is er niet. Hij probeert je te katheteriseren met een zuurstofslangetje. Je wordt boos van dat gepoer in jouw kleine lijf. Dat zuurstofslangetje is mooi dun, alleen veel te soepel waardoor deze oprolt. In jouw plasbuis.
Wat een gepruts! Ik moet mijn best doen om niet in woede uit te barsten. Is er niemand die ergens uit dit enorme ziekenhuis de juiste spullen kan halen?
‘We doen eerst de ruggenprik .’
We draaien jou op je zij, waarbij ik aan de voorkant plaats neem en jou bol gebogen houd en het liefst ook afgeleid. De arts zoekt met zijn lange vingers naar een goede plek tussen de wervels voor de prik. In deze setting voel ik mij kalmer, deze procedures ken ik. Ik buig over jou heen, fluister in jouw oor en houd ondertussen de kinderarts in de gaten. Wanneer hij prikt, komt er plotseling een oerkracht in jou boven. Ik kan je nog net vasthouden. Van diep uit jouw buik komt een gebrul opzetten en dan gebeurt wat al lang had moeten gebeuren. Je begint te plassen.
‘Vlug! Vang het op!’ roep ik naar de timide arts-assistent.
Ze pakt een opvangbeker en vangt de urine op die blijft stromen en stromen. Ze houdt een halve liter in- en introebele urine omhoog die meer op pus dan op plas lijkt. ‘Zal ik dit even nakijken?’
In gedachten rol ik met mijn ogen. Een halve liter pus uit de blaas van een kind van twee is heel veel, heel erg ontstoken urine. Ik kijk de kinderarts aan. ‘Ik geloof dat we de oorzaak van de koorts gevonden hebben.’ Een forse blaas- en nierbekkenontsteking.
Hij knikt en kijkt van mij weer naar de arts-assistent. ‘Zet het gelijk even op kweek.’
Wanneer ze is weggesneld vervolgt hij. ‘Ik wil aanvullend bloedonderzoek en de bloedkweken doen. Ik zou het mezelf nooit vergeven als ik nu een bloedvergiftiging over het hoofd zie.’
Dat snap ik. Je snikt uitgeput terwijl je opnieuw geprikt wordt. Gelukkig is hij snel. Hij wil het naaldje al verwijderen nadat hij de buisjes bloed heeft afgetapt.
‘Ho! Stop! Nog de bloedkweken!’ Ik geef hem de flesjes aan die eruitzien als de flesjes aroma op de bakafdeling van een supermarkt.
Hij glimlacht naar me en geeft me een schouderklopje. ‘Bedankt collega.’
Twee vrolijke verpleegkundigen, ook met een blonde paardenstaart, maar niet zo strak, komen van elders uit het ziekenhuis naar de spoedeisende hulp. Ze zijn gewapend met een bed en infuuszakken vol antibiotica en vocht. Je gaat naar afdeling Dolfijn. Papa en ik besluiten dat hij blijft slapen bij jou en dat ik naar huis ga om jouw babybroertje te voeden. Mijn borsten staan op knappen. Ik geef je nog een heel dikke knuffel en verlaat dan verdwaasd de afdeling. Ik kijk nog één keer om naar je. Je vader zit bezorgd naast je bed. Jij ligt met je konijn in je hand en je duim in mond. Je valt bijna in slaap.