In de vorige drie blogs schreef ik over mijn schroom voor het gebruik van de stoel, over het ongemak dat je ervaart wanneer je een boodschap gaat doen bijvoorbeeld en over de blikken op straat.
Nu ben ik voor elke afstand langer dan pak ‘m beet een straat met tien huizen aangewezen op verplaatsing met behulp van wielen. Dus ik moet in het reine zien te komen met die stoel. De stoel met wielen, een rolstoel dus, die een associatie geeft met oud, versleten en niet meer meedoen. Die stoel die mij hindert wanneer ik via smalle stoepjes naar het winkelcentrum rol, lantarenpalen en bomen ontwijkend, zoekend naar op- en afritten van stoepranden.
Maar ook mijn stoel die ervoor zorgt dat ik niet chronisch achter mijn cactussen zit (ik ben niet zo goed in geraniums). Mijn stoel die het mogelijk maakt dat ik hele dagen uit kan, zonder dat ik verrek van de rugpijn. Die ervoor zorgt dat ik zonder een gigantische energielek met mijn zoon de enorme afstanden in een academisch ziekenhuis kan afleggen. En mijn stoel die ervoor zorgt dat ik leuke dingen kan doen en kan werken (mits de opdrachtgever goed toegankelijk is dan).
Lieve, trouwe stoel, je bent er altijd voor me. In weer en wind. Hoeveel uitstapjes hebben we inmiddels samen gemaakt? Alleen jij en ik, of samen met een vriend of met mijn kinderen. Ze zijn inmiddels ontelbaar. Ik probeer af en toe zonder jou op stap te gaan, gewoon omdat ik zo graag zelfstandig ben. Maar het is fijner om samen te gaan. Waarom denk jij dat al die mensen naar ons kijken? Ik denk dat ze stikjaloers zijn op zo’n trouwe vriend.
Comments